Haagse gemeenten teruggefloten op reële tarieven jeugdzorg
Op 22 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de tarieven voor jeugdzorg. Tien gemeenten in de regio Haaglanden zijn samen een inkoopprocedure gestart voor de inkoop van jeugdzorg voor de periode van 2020-2024. In kort geding hebben de aanbieders van jeugdzorg de rechter verzocht de gemeenten te gelasten de tarieven die zij voornemens zijn te hanteren aan te passen omdat deze te laag en niet kostendekkend zijn. De rechter heeft gisteren dit verzoek van de jeugdzorgaanbieders ingewilligd. Wat was hier aan de hand?
Open huis met te laag tarief
De tien gemeenten hebben gezamenlijk een opdracht in de markt gezet voor de inkoop van jeugdhulp. De procedure die de gemeenten daarbij hanteren is een zogeheten open house procedure: met alle partijen die zich aanmelden en die aan de door de gemeenten gestelde voorwaarden voldoen, wordt een raamovereenkomst gesloten. De jeugdzorgaanbieders die zich willen aanmelden geven aan zich niet voor het tarief dat de gemeenten willen vergoeden de gevraagde hulpverlening te kunnen bieden. Belangrijkste bezwaar daarbij is dat de voorgestelde tarieven niet reëel zijn, want te laag.
Kostendekkend voor redelijk efficiënt functionerende zorgaanbieder
De rechter wijst er in zijn uitspraak op dat tarieven niet voor alle zorgaanbieders kostendekkend hoeven te zijn, omdat anders de duurste aanbieding maatgevend zou moeten zijn voor het te stellen tarief. Maar de tarieven moeten wel rekening houden met de redelijk efficiënt functionerende zorgaanbieder, waarbij ook de specifieke omstandigheden, verbonden aan de regio waarin de hulp wordt verleend mede in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van het tarief. Ook met de specifieke omstandigheden van de verschillende zorgaanbieders moet daarbij rekening worden gehouden. Te denken valt aan zorginhoud/complexiteit van de zorg, kosten van vastgoed, de beschikbaarheid van personeel, aanrijtijden bij crisis, specialisaties, etc. Zo constateerde de rechter onder andere dat de tien gemeenten bij het bepalen van het tarief onvoldoende hebben onderbouwd hoe zij rekening hebben gehouden met de (zeer grote) verschillen in productiviteit tussen de verschillende aanbieders. Die productiviteit is van belang omdat bij de procedure uitgangspunt was dat alleen cliëntgebonden uren (face to face tijd) nog maar declarabel zijn en vergoed worden. De verschillen in productiviteit tussen de zorgaanbieders was onderling groot waarbij niet werd uitgesloten dat dit verband hield met verschillen in definitie ten aanzien van andere parameters, zoals bijvoorbeeld overhead. De rechter constateerde dat gemeenten hierdoor appels met peren vergelijken.
Uitgangspunt onder de Jeugdwet is dat de gemeenten waarborgen dat er goede verhouding bestaat tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Deze eis sluit naadloos aan op de Wmo 2015 die nagenoeg dezelfde norm kent en die voorkomt dat gemeenten de laagste prijs voor opdrachten hanteert. Het legt de verplichting aan gemeenten op zich een beeld te vormen van de activiteiten die de hulpverlening vereist en de daarbij behorende arbeidsvoorwaarden en gebiedt het gemeenten bij de vaststelling van de kostprijs blijk te geven van een redelijke beoordeling en afweging van belangen. Ook uit deze uitspraak blijkt maar weer dat gemeenten hier moeite mee hebben en het lang niet in alle gevallen goed gaat en zorgaanbieders kritisch moeten blijven.