Steun met terugwerkende kracht
De continuïteitsbijdrage voor de GGZ is een bijzondere regeling. Bijzonder, niet alleen vanwege de lange looptijd, maar ook de terugwerkende kracht. De continuïteitsbijdrage regeling voor de GGZ is al van toepassing voor DBC’s met een openingsdatum in april 2019, omdat de effecten van de coronacrisis op deze DBC’s kunnen terugslaan. Per saldo is het dus een vorm van steun met terugwerkende kracht. Dat is positief. En ook is positief dat er geen rekening gehouden wordt met inhaalzorg voor de continuïteitsbijdrage die ziet deze DBC’s gestart in 2019.
Reden voor zorg bij groeiende organisaties
Toch is er wel reden voor enige zorg. Allereerst houdt de berekeningswijze van de continuïteitsbijdrage geen rekening met een organisatie die sinds 2018 behoorlijk is gegroeid. De normomzet voor 2019 wordt immers bepaald op basis van de omzet 2018 met een indexering. De normomzet voor 2020 wordt weer vastgesteld door uit te gaan van de normomzet 2019 met wederom een indexering. Een organisatie die in 2019 of in 2020 aanzienlijk is gegroeid en meer personeel heeft aangenomen, krijgt op deze wijze geen compensatie voor deze groei. De steun voor het in stand houden van de capaciteit bij autonome groei is niet voorzien.
Inhaalzorg: uitstel van executie?
Een groot en minder goed voorspelbaar risico zit (ook) in de inhaalzorg die berekend wordt over de continuïteitsbijdrage 2020. Doordat de inhaalzorg wordt vastgesteld op basis van DBC’s geopend in de periode 1 juli tot en met 31 december 2020, bestaat er een reëel risico dat hierdoor veel inhaalzorg wordt gerealiseerd. Omdat bij de inhaalzorg de startdatum van de DBC bepalend is en daardoor feitelijk de inhaalzorg betrekking kan hebben op een DBC die ziet op een geheel jaar, kan dit vergaande consequenties hebben en is extra voorzichtigheid geboden. Op zich is het moeten terugbetalen van een stuk extra omzet niet erg, maar als dit als gevolg heeft dat de continuïteitsbijdrage 2020 hierdoor per saldo volledig met inhaalzorg moet worden terugbetaald, kan dit feitelijk het verplaatsen van het probleem zijn.
Verplaatsen van het omzetgat
Als een organisatie een gat in de omzet heeft opgelopen als gevolg van de corona pandemie, waarvan door de continuïteitsbijdrage 2020 een tekort van € 500.000,00 wordt gedekt, dan bestaat er een reële kans dat deze tegemoetkoming per saldo door dezelfde instelling weer geheel of gedeeltelijk aan de zorgverzekeraar moet worden terugbetaald via de inhaalzorg die wordt gerealiseerd in 2020 en 2021 op basis van de DBC’s geopend in de periode 1 juli 2020 en 31 december 2020.
Als de € 500.000,00 compensatie noodzakelijk was voor het voortbestaan van de organisatie, dan is het niet onaannemelijk dat deze € 500.000,00 ook op een moment dat de continuïteitsbijdrage definitief wordt afgerekend, nog steeds noodzakelijk is voor het voorbestaan van de onderneming. Door de lange looptijd van de continuïteitsbijdrage in de GGZ bestaat er daardoor een reëel risico dat GGZ-instellingen nu in de lucht gehouden worden, alsnog in de problemen komen als zij te maken krijgen met de lagere vergoeding van inhaalzorg. Dat kan zich voordoen vanaf het moment dat DBC’s geopend na 1 juli 2020 worden gesloten. Bij veel jaar-DBC’s zal dit eerst in juli 2021 voor de organisaties merkbaar zijn. Hierdoor kan zich de situatie voordoen dat deze organisaties dan alsnog ten onder zullen gaan.
Goede monitoring is vereist
Dit is iets wat ook goed moet worden gemonitord. Een drenkeling op zee is geholpen met een reddingsboei, maar als de reddingsboot niet komt of verder vaart, dan is er een gerede kans dat alle inspanning toch voor niets is geweest.
Hardheidsclausule voor inhaalzorg
Op dit moment is lastig in te schatten wat de consequenties zullen zijn. Dat is niet alleen lastig voor de zorgaanbieder, dat is ook lastig voor de zorgverzekeraars. Het lijkt ons evenwel goed dat aan de continuïteitsbijdrage regeling voor de GGZ een hardheidsclausule wordt toegevoegd dat de continuïteitsbijdrage via inhaalzorg niet hoeft te worden terugbetaald indien als gevolg daarvan de continuïteit van de onderneming in gevaar kan komen.
Een grondslag daarvoor is reeds te vinden in de Beleidsregel van de NZa die de basis vormt voor de continuïteitsbijdrage. In de toelichting bij artikel 4 van de Beleidsregel is immers opgenomen dat de verrekening van de continuïteitsbijdrage met omzet die het gevolg is van een hogere productie geen ongewenste effecten mag hebben voor het leveren van zorg na de corona crisis.
Onzes inziens kan deze passage uit de Beleidsregel aangegrepen worden om aan te tonen dat het niet is toegestaan om aanspraak te maken op een overeengekomen lagere vergoeding voor inhaalzorg indien daardoor de continuïteit van de zorgorganisatie in gevaar kan komen.