Er staat weer een hoop te gebeuren in de GGZ (deel 1)

kwaliteitsstatuut-ggz

De afgelopen jaren is het qua ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving in de GGZ relatief rustig. Na de introductie van het kwaliteitsstatuut, waarin een algemeen kwaliteitskader ontwikkeld is, zijn grote wijzigingen uitgebleven. De GGZ heeft echter niet stilgestaan; zo heeft het kwaliteitsstatuut zich doorontwikkeld en was er veel aandacht voor de houdbaarheid van het verwerken van ROM-data. Bovenal lag de focus de afgelopen jaren op het (voldoende) beschikbaar houden van de geestelijke gezondheidszorg en het terugdringen van de wachtlijsten. Ondanks deze ontwikkelingen durven we te stellen dat de afgelopen periode op het gebied van wet- en regelgeving, een periode van relatieve rust is geweest.

Vanuit verschillende hoeken doen zich nu echter ontwikkelingen voor die (forse) impact zullen hebben op de GGZ-aanbieders en de manier waarop zij georganiseerd zijn. In de komende drie artikelen gaan wij in op een aantal van deze ontwikkelingen, waarbij op voorhand gezegd moet worden dat de impact van de ontwikkelingen nog niet volledig kan worden overzien. Dit zorgt voor onzekerheden in de markt waardoor de komende tijd extra alertheid van GGZ-aanbieders vereist is. In dit eerste artikel zullen we ingaan op de wijziging van het bekostigingsmodel en het effect dat dit met zich mee kan gaan brengen.

Zorgprestatiemodel en de effecten voor 2021

Te beginnen met het zorgprestatiemodel en de consequenties die dit voor 2021 al met zich meebrengt. Afgaande op de meest recente NZa-berichtgeving lijkt de kogel door de kerk. Het zorgprestatiemodel zal hoogstwaarschijnlijk met ingang van

1 januari 2022 in werking treden in de GGZ. Dat betekent dat de huidige DBC-systematiek losgelaten wordt en plaats zal maken voor een nieuwe productstructuur. Hoewel 2022 nog ver weg klinkt, zullen de effecten toch al eerder merkbaar zijn. Dat heeft niet zo zeer te maken met het zorgprestatiemodel zelf, maar vooral met een wijziging ten opzichte van de huidige systematiek.

Jaartrajecten toegerekend aan de openingsdatum

Op dit moment wordt er in de GGZ gewerkt met DBC’s met een lange looptijd waarbij de startdatum van de DBC bepalend is voor tal van factoren. Eén van deze factoren is de toerekening van de omzet aan het jaar waarin de DBC is geopend. In de overeenkomsten die zorgverzekeraars aanbieden, zijn diverse afrekenmechanismen opgenomen die uitgaan van deze huidige DBC-structuur. Denk daarbij aan omzetplafonds, afspraken over de gemiddelde prijs per unieke verzekerde of het normatief uurtarief. Dit soort afspraken zijn inmiddels gemeengoed geworden binnen de GGZ.

Met de invoering van het zorgprestatiemodel is alertheid ten aanzien van de contractering voor 2021 op zijn plaats. Dat heeft te maken met de wijziging in de bekostigingssystematiek en de (voorgenomen) harde sluitingsdatum van DBC’s/trajecten op 31 december 2021. Voor trajecten die gestart zijn in 2021 geldt dat de omzet gewoon wordt toegerekend aan 2021, echter voor zover deze trajecten normaal gesproken zouden doorlopen in 2022, is dit door deze harde afsluitdatum niet langer het geval. Dit heeft tot gevolg dat er een verschuiving plaats zal vinden in de parameters waar praktijken rekening mee moeten houden. Door de harde sluitingsdatum zal immers een groot deel van de omzet die in het oude systeem zou worden toegerekend aan 2021, niet langer aan 2021 worden toegerekend. Naar verwachting zal dit leiden tot een lagere omzet over 2021. Op dit moment is nog onduidelijk of en zo ja, hoe verzekeraars de afspraken hierop zullen aanpassen.

Daarnaast zal – als gevolg van de harde sluitingsdatum – door de minutensystematiek ook sprake zijn van kortere en daarmee (in ieder geval in de SGGZ) goedkopere trajecten. Trajecten die normaal gesproken een looptijd zouden hebben van maximaal één jaar en in 2022 zouden overlopen zullen nu per 31 december hard worden gesloten. Vermoedelijk zullen deze worden afgerekend tegen de waarde die past bij het traject op dat moment. Voor de generalistische basis GGZ zal dit, gelet op het feit dat niet het aantal behandelminuten doorslaggevend is voor welk traject gedeclareerd moet worden maar de complexiteit van de zorgvraag, een ander effect hebben. Ook dit kan leiden tot een hoger kostengemiddelde per uur, en zo een overschrijding van het normatieve uurtarief bewerkstelligen.

Hoewel het zorgprestatiemodel pas in 2022 in werking zal treden, zullen de effecten hiervan zich al aandienen in 2021. Mogelijk worden deze effecten al verdisconteerd in de contracten voor het jaar 2021. Het is zaak hier secuur naar te kijken. Als immers een overeenkomst wordt aangegaan met condities die achteraf bezien niet kunnen worden waargemaakt, dan bestaat er een gerede kans dat de praktijk daarop wordt afgerekend. Daar komt bij dat ook de COVID-19 pandemie en de compensatiemaatregelen zorgen voor wijzigingen in de omzetcijfers. Als gevolg van voorgaande moge duidelijk zijn dat alertheid bij de contractering 2021 op zijn plaats is.

Specialisten over dit onderwerp

Gerelateerde items