In zijn kamerbrief van 24 juni 2019 deed minister Bruins verslag van de evaluatie inzake de onafhankelijke geschillencommissie zorgcontractering, die vanaf juni 2016 aan het werk is.
De geschilleninstantie heeft als doel het contracteerproces tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te verbeteren. De geschillencommissie behandelt zowel de precontractuele als de contractuele onderhandelingsfase. Er zijn drie vormen van geschillenbeslechting: mediation, bindend advies en arbitrage. Doel was een snel laagdrempelig en effectief alternatief te bieden voor een procedure bij de civiele rechter.
In de praktijk blijkt dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van deze geschilleninstantie. Slechts 7 keer tot nu toe. De minister denkt dat dit komt door (1) onbekendheid, (2) mogelijk minder problemen in het contracteerproces dan verwacht en (3) onderlinge oplossingen in overleg. Wij nemen ze hieronder even door:
- Onbekendheid zal zeker een rol spelen bij wat als een hoge drempel wordt ervaren. Anderzijds worden zorgaanbieders door hun beroeps- en brancheverenigingen over het algemeen goed geïnformeerd over het bestaan van de commissie en de mogelijkheden.
- Dat problemen minder groot zijn als verwacht is een vorm van wishful thinking. Dat maken we vaker mee, vooral bij toezichthouders: “als er weinig klachten binnenkomen, zal het allemaal wel meevallen”. Maar bij zorgaanbieders is er vaak sprake van gelatenheid: “het heeft toch allemaal geen zin, dus waarom zou ik hier tijd en moeite in investeren.” Het is en blijft daarom raadzaam om problemen wel degelijk aan te kaarten, anders verandert er nooit wat. Dat geldt ook voor de zaken die aan geschilleninstantie zorgcontractering kunnen worden voorgelegd.
- Dat partijen onderling geschillen oplossen, zal tot op zekere hoogte wel kloppen, maar dan gaat het vooral om grotere partijen of beroepsverenigingen, zoals de discussie rond onnodige administratieve voorwaarden of kwaliteitseisen die verder gaan dan wat de beroepsgroep zelf als norm hanteert. Een functie als stok achter de deur zou de instantie pas hebben als beide partijen verplicht zijn mee te werken aan een procedure, terwijl dat nu alleen op basis van overeenstemming mogelijk is.
Mogelijk dat ook als een drempel wordt ervaren onduidelijkheid over de kosten. Procedures via het Nederlands Arbitrage instituut neigen nogal kostbaar te zijn. Weliswaar is vrij gedetailleerd een kostenregeling opgenomen, maar bij een principieel geschil kan het toch flink in de papieren lopen, nog daargelaten dat zorgaanbieders het als een drempel zullen ervaren om met hun grootste verzekeraar in de clinch te gaan liggen.
Toch jammer dat niet meer van dit middel gebruik gemaakt wordt. De frustraties bij zorgcontractering zijn bij uitstek geschikt om door deze commissie in banen geleid te worden en jurisprudentie te ontwikkelen waardoor grijze gebieden nader worden ingevuld. Denkbaar is bijvoorbeeld dat geschillen over omzetplafonds, tijdige bijcontractering, onduidelijke berekening van behandelindexen of financiering van innovatieve en goed onderbouwde zorginitiatieven aan de commissie worden voorgelegd.
Laten we hopen dat er bij de volgende evaluatie meer dan de huidige 7 zaken behandeld zijn en er al lijn is te ontdekken in de uitspraken van deze instantie, voor de instelling waarvan wij in 2011 in het Pharmaceutisch Weekblad al gepleit hebben. Maar zoals alles in de zorg gaan ontwikkelingen vaak trager dan je zou willen.