Goed hulpverlenerschap versus goede vertegenwoordiging: wie bepaalt uiteindelijk?

Puck Wijn

Juridisch medewerker

Als zorgverlener krijg je regelmatig te maken met (wilsonbekwame) patiënten die worden vertegenwoordigd. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een mentor. Het kan in sommige gevallen uitdagend zijn om goed in te schatten wanneer je een vertegenwoordiger betrekt, wat je van hen mag verwachten en hoe je de samenwerking op een zorgvuldige manier vormgeeft. Hoewel zowel ‘goed hulpverlenerschap’ als ‘goede vertegenwoordiging’ in de kern gericht zijn op het belang van de patiënt, kunnen de opvattingen over wat dat belang precies inhoudt, uiteenlopen. Dit kan leiden tot ingewikkelde situaties. Hoe ga je hier als zorgverlener mee om?

In dit artikel gaan we in op de uitdagingen in de samenwerking tussen de vertegenwoordiger en de zorgverlener wanneer deze niet op één lijn liggen en lichten we een relevante uitspraak in dit verband toe.

Goed vertegenwoordiger

Een vertegenwoordiger komt op voor de belangen van de patiënt en moet daarbij de zorg van een goed vertegenwoordiger in acht nemen (zie daarvoor ook artikel 7:465 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW)). De vertegenwoordiger dient zich in de eerste plaats te richten op wat de patiënt zélf zou willen en de patiënt – voor zover mogelijk – daar bij te betrekken. Als dat niet bekend en/of mogelijk is, moet de vertegenwoordiger handelen naar wat hij of zij in het belang van de patiënt acht. Het is belangrijk dat een vertegenwoordiger de wil van de patiënt centraal stelt, en daarbij diens eigen gevoelens of belangen zo veel mogelijk opzijzet.

Goed hulpverlener

Een zorgverlener moet bij het uitvoeren van diens werkzaamheden voldoen aan de eisen van goed hulpverlenerschap (opgenomen in artikel 7:453 lid 1 BW). De zorgverlener gaat in beginsel mee in de beslissing van de vertegenwoordiger, tenzij deze beslissing niet overeenkomt met de zorg van een goed hulpverlener (artikel 7:465 lid 4 BW). In dat geval mag – en soms moet – de zorgverlener van de wens en opvatting van de vertegenwoordiger afwijken, om het patiëntbelang te beschermen.

Spanningsveld tussen zorg en vertegenwoordiging

Een belangrijk knelpunt ontstaat wanneer zowel de zorgverlener als de vertegenwoordiger handelen vanuit het belang van de patiënt, maar er toch spanning ontstaat tussen deze belangen. De zorgverlener beschikt enerzijds over medische kennis en is op de hoogte van wat er medisch gezien speelt bij de patiënt. Tegelijkertijd is de vertegenwoordiger vaak een directe naaste, zoals een partner, kind of ouder, die de patiënt persoonlijk goed kent en te maken heeft met (eigen) gevoelens en belangen die soms lastig te scheiden zijn van het belang van de patiënt zelf.

Voor de zorgverlener betekent dit dat er regelmatig lastige situaties ontstaan waarin belangen (lijken te) botsen. Ook in de praktijk blijkt dat een terugkerend thema. Een voorbeeld volgt hierna.

Uitspraak van rechtbank Midden-Nederland

In deze zaak van rechtbank Midden-Nederland verzocht de familie van een ernstig zieke patiënt de behandelend arts en het ziekenhuis om een alternatieve behandeling toe te passen, gebaseerd op buitenlandse voorbeelden. Toen de behandelend arts dit weigerde (omdat de behandeling niet voldeed aan de geldende medische richtlijnen), eiste de familie via de rechter dat het ziekenhuis de behandeling alsnog zou uitvoeren, of in ieder geval een externe arts zou toelaten om de behandeling uit te voeren.

De voorzieningsrechter stelde allereerst dat in het kader van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, het ziekenhuis en de behandelend arts de zorg van een goed hulpverlener in acht moeten nemen. Daarbij staat het patiëntbelang – zoals ingevuld door de medische professionele standaard – centraal. De invulling daarvan ligt bij de zorgprofessional. In dit geval zag de voorzieningsrechter geen reden om aan het inhoudelijke medisch oordeel van de behandeld arts te twijfelen. De behandeling is uitgebreid besproken met andere specialisten en de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, en het ziekenhuis en de arts hebben daarmee zorgvuldig gehandeld. Daarnaast verzetten de Europese richtlijnen zich tegen de behandeling, waardoor het afwijzen van deze behandeling in overeenstemming is met het handelen als goed hulpverlener en het verlenen van goede zorg.

Dit leidt – in ieder geval in deze zaak – tot de conclusie dat de familie de gewenste behandeling niet altijd kan afdwingen. Het oordeel van de rechter geeft in deze kwestie immers aan dat het medische professionele oordeel leidend is en in overeenstemming is met goed hulpverlenerschap, ondanks dat dit tegen de wens van de vertegenwoordiger(s) in dreigt te gaan.

Specialisten over dit onderwerp

Gerelateerde items