Sinds januari 2025 handhaaft de Belastingdienst op ‘schijnzelfstandigheid’. Er heerst in de praktijk – zo ook in de zorg – nogal wat onduidelijkheid en onrust over wat dit precies betekent. Een Hoge Raad uitspraak van maart 2025 gaat nader in de op de vraag hoe het gezichtspunt ‘ondernemerschap’ moet worden meegewogen. In dit artikel staan wij stil bij deze uitspraak en de (mogelijke) gevolgen daarvan voor zorgaanbieders.
Wat is het gezichtspunt ondernemerschap?
In het ‘Deliveroo-arrest’ heeft de Hoge Raad gezichtspunten geformuleerd die meewegen in de beoordeling of iemand een werknemer is of een zzp-er. In het Deliveroo-arrest is door de Hoge Raad bepaald dat het van belang is of “degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.” Het Hof heeft naar aanleiding daarvan een aantal ‘prejudiciële vragen’ gesteld aan de Hoge Raad.
Wat zijn de antwoorden van de Hoge Raad?
De Hoge Raad geeft in haar uitspraak antwoord op een aantal vragen. Het gaat om (samengevat) de volgende vragen.
- Kan een overeenkomst als arbeidsovereenkomst worden aangemerkt als het ‘ondernemerschap’ van de werker buiten beschouwing wordt gelaten, terwijl dit anders zou zijn als het ondernemerschap wordt meegewogen?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat ondernemerschap ervoor kán zorgen dat de duiding van de overeenkomst verschilt. Daartoe stelt de Hoge Raad dat de in het Deliveroo-arrest geformuleerde criteria – waaronder het ondernemerschap criterium – allemaal even ‘zwaar’ meewegen bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. Volgens de Hoge Raad is er geen sprake van een hiërarchische ordening van deze criteria. Kortom, het criterium ondernemerschap is net zo belangrijk als de overige gezichtspunten en deze wegen allemaal mee en het kan dus zijn dat het criterium ‘ondernemerschap’ het verschil maakt.
- Betekent dit dat de arbeidsrelatie voor hetzelfde werk, verricht voor dezelfde opdrachtgever/werkgever, verricht door de ene opdrachtnemer (niet zijnde een ‘ondernemer’) anders wordt gekwalificeerd dan de arbeidsrelatie ten aanzien van datzelfde werk verricht door een andere opdrachtnemer (wel zijnde een ‘ondernemer’)?
Ook hierop antwoordt de Hoge Raad bevestigend. De situatie kan zich voordoen dat twee personen, die exact dezelfde werkzaamheden verrichten voor dezelfde werk-/opdrachtgever, anders worden geduid gelet op het gezichtspunt ondernemerschap. Belangrijk is dat wordt gekeken hoe een persoon zich in het economisch verkeer gedraagt (als ondernemer of niet) en dat weegt mee in de beoordeling of sprake is van een werknemer of zzp’er.
- Hoe moet het begrip ‘ondernemerschap’ worden beoordeeld: wegen enkel de aspecten mee die zich voordoen in de specifieke relatie tussen die opdrachtgever en opdrachtnemer of wegen alle aspecten mee die betrekking hebben op de (ondernemers)situatie van de opdrachtnemer?
Voor de beoordeling van het ondernemerschap zijn volgens de Hoge Raad ook omstandigheden relevant die zich buiten de (te beoordelen) arbeidsrelatie voordoen. Ook de externe factoren en gedragingen wegen dus mee.
Wat is de betekenis van deze uitspraak voor zorgaanbieders?
Deze uitspraak biedt duidelijkheid over de interpretatie van een van de criteria die volgen uit het Deliveroo-arrest. Duidelijk is dat bij de beoordeling van de arbeidsrelatie ook het criterium ondernemerschap meeweegt en dat dit het verschil kán maken tussen een verkapt dienstverband of een zelfstandige. Daarbij wordt ook gekeken naar feiten die zien op ondernemerschap buiten de te beoordelen arbeidsrelatie. Gedacht kan worden aan de mate waarin iemand economisch afhankelijk is van één opdrachtgever (dus of iemand meerdere opdrachtgevers heeft). Ook kan worden gekeken of iemand commercieel risico draagt, bijvoorbeeld doordat het uitblijven van betalingen vanuit de cliënt / zorgfinancier voor rekening en risico van de werker komt. Tevens kan worden gedacht aan het hebben van een eigen website, het doen van investeringen in een eigen bedrijf (bijvoorbeeld de aanschaf en inzet van eigen hulpmiddelen om de zorg te verlenen) en een registratie in de KvK.
Deze uitspraak laat ook zien dat het toch weer neerkomt op een individuele beoordeling: per werker moet worden gekeken of sprake is van een opdrachtnemer of werknemer. Dat kan dus ook per persoon verschillen.
Na deze uitspraak is de politiek (weer) aan zet. Het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) dat nog moet worden behandeld in de Eerste en Tweede Kamer, zal moeten worden aangepast, nu daarin minder gewicht wordt toegekend aan het criterium ondernemerschap. Het is de vraag of en op welke wijze dit wetsvoorstel nog zal worden aangepast en of deze vervolgens überhaupt zal worden aangenomen. Dat is dus nog afwachten.
Mocht u vragen hebben over deze uitspraak of het duiden van de relatie met een werker, neemt u dan gerust contact met ons op.