Vandaag de dag kiezen steeds meer zorgaanbieders er bewust voor geen contractuele relatie aan te gaan met hun financier. Voor aanbieders werkzaam binnen de Wmo betekent dit dat zij op basis van persoonsgebonden budgetten (pgb) moeten werken. De Wmo kent immers niet een regeling, zoals op grond van de Zorgverzekeringswet, waarbij zorgverzekeraars de zorg geleverd door niet gecontracteerde aanbieders voor een bepaald minimum gedeelte in ieder geval dienen te vergoeden. Interessant voor deze groep zorgaanbieders is, juist omdat zij geen contract hebben met de gemeente, de vraag op welke wijze de gemeente bij die groep kan ingrijpen op het moment dat (bijvoorbeeld) de kwaliteit van de zorg niet op orde lijkt en wat je daartegen als zorgaanbieder kan doen.
Recentelijk is een tweetal interessante uitspraken verschenen die iets meer duidelijkheid geven over de positie van de pgb-aanbieders bij besluitvorming door de gemeente over de zorg die zij leveren.
Positie pgb-aanbieder bij toekenning aan client?
De eerste uitspraak (zaak Dordrecht) gaat over de positie die een pgb-aanbieder inneemt bij de beschikkingen die de gemeente jegens de cliënten neemt en waarin staat vermeld voor welk bedrag en welke periode zij zorg mogen inkopen (de indicatiestellingen). Doorgaans worden deze beschikkingen genomen door klantmanagers werkzaam bij de gemeente. In het bestuursrecht geldt normaal gesproken dat alleen de persoon die het betreft, de cliënt zelf, ‘belanghebbende’ is bij die beschikking. Dit zou tot gevolg hebben dat alleen die client kan opkomen tegen een dergelijk besluit.
In de uitspraak is vastgelegd dat het kan voorkomen dat ook een ander dan degene tot wie een besluit zich richt belanghebbende kan zijn. In deze zaak werd geoordeeld dat ook de pgb-aanbieder bij wie de client zorg inkoopt belanghebbende kan zijn en kon opkomen tegen dat besluit. Dit is het geval op het moment dat de beschikking de belangen van de zorgaanbieder rechtstreeks schaadt. Hiervan is onder meer sprake op het moment dat het besluit van de gemeente er op neerkomt dat de client deze geen zorg meer bij die pgb-aanbieder mag inkopen.
Een dergelijk besluit van een gemeente heeft namelijk directe financiële gevolgen voor de zorgaanbieder, omdat deze als gevolg daarvan inkomsten misloopt. Dit nieuwe inzicht heeft niet alleen tot gevolg dat dat pgb-aanbieders ook bezwaar kunnen maken tegen dergelijke beschikkingen, zij moeten ook voordat een dergelijk besluit wordt genomen worden gehoord. Dus niet alleen de cliënt, ook de PGB-aanbieder moet de gelegenheid geven haar zienswijze te geven. De gemeente moet een dergelijke beschikking immers goed en zorgvuldig voorbereiden. Ook rust op de gemeente de plicht een kopie van die beschikking te sturen naar de pgb-aanbieder die het betreft, juist zodat deze kan overwegen om hiertegen bezwaar te maken.
Let daarbij als zorgaanbieder goed op dat je voor dit laatste beperkt de tijd (6 weken nadat het besluit genomen is) hebt. Het is met andere woorden, zaak om snel aan te bel te trekken bij dergelijke besluiten van de gemeente.
Uitbetaling pgb’s
De tweede uitspraak (Kerkrade) gaat over het opschorten van de uitbetaling van het pgb door de Sociale Verzekeringsbank aan een zorgaanbieder. De gemeentelijke verordening Wmo van Kerkrade bevatte de mogelijkheid om de SVB te verzoeken betalingen op te schorten. Hiervoor gold wel als vooraarde dat sprake moest zijn van een ernstig vermoeden dat de betreffende client onjuiste gegevens had verstrekt bij de aanvraag om een pgb, wanneer de client niet voldeed aan de voorwaarden verbonden aan die pgb of wanneer blijkt dat de client het pgb voor ander doelen (had) gebruikt.
Kerkrade was een onderzoek gestart naar de rechtmatige besteding van de pgb-gelden door de zorgaanbieder en had de gemeente de SVB geadviseerd de betalingen op te schorten. De zorgaanbieder die het hiermee niet eens was, stapte naar de rechter.
De rechter concludeert dat de gemeente een dergelijk besluit goed (beter) moet voorbereiden. Een gemeente kan niet zomaar via de SVB besluiten betaling stop te (laten) zetten. Aanwijzingen dat de pgb-gelden mogelijk niet goed besteed worden of dat de zorgaanbieder geen zorg levert die nodig is, zijn niet voldoende. Een gemeente moet eerst goed onderzoek doen naar de situatie bij de zorgverlener en goed kunnen onderbouwen dat de zorgaanbieder ernstig tekort schiet in de zorgverlening. Een voorlopig rapport met bevindingen in algemene termen is onvoldoende.
Interessant aan deze uitspraak is overigens de rol die de specifieke problematiek van de betreffende cliënten speelt. Het ging hier namelijk om (ex-)daklozen en -verslaafden van wie, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de gemeente, op voorhand niet duidelijk was waar deze terecht konden. De bestuursrechter is van mening dat een dergelijk besluit van de gemeente niet evenredig is ten opzichte van deze groep cliënten en zij ook om die reden niet een dergelijke beslissing kon nemen.
Bekijk ook deze artikelen over sociaal domein:
> Borging van kwaliteit in de Wmo
> Toezicht binnen de Wmo
> Vijf vuistregels bij toezicht in het sociaal domein
> Per 2020 ook een Wmo-abonnementstarief voor algemene voorzieningen
> Rechtmatigheidstoezicht in het sociaal domein
> Calamiteitentoezicht binnen de Wmo
> Samenwerking binnen de Wmo: let op mededinging bij aanbesteding
> Meer duidelijkheid positie pgb-aanbieders binnen Wmo
> Zorgen over bekostiging domeinoverschrijdende zorg
> De AMvB reële kostprijs toepassen in de praktijk
Zorgseminar: Actualiteiten Wmo
Op 12 mei 2020 organiseert Eldermans|Geerts het zorgseminar: Actualiteiten Wmo. Tijdens dit seminar wordt in het bijzonder ingegaan op het toezicht en handhaving door gemeenten, de manier waarop zij omgaan met de reële kostprijs en op domeinafbakening tussen de Wmo en de andere financieringsstromen. Het zorgseminar is kosteloos.