De afgelopen jaren is het qua ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving in de GGZ relatief rustig. Na de introductie van het kwaliteitsstatuut, waarin een algemeen kwaliteitskader ontwikkeld is, zijn grote wijzigingen uitgebleven. De GGZ heeft echter niet stilgestaan; zo heeft het kwaliteitsstatuut zich doorontwikkeld en was er veel aandacht voor de houdbaarheid van het verwerken van ROM-data. Bovenal lag de focus de afgelopen jaren op het (voldoende) beschikbaar houden van de geestelijke gezondheidszorg en het terugdringen van de wachtlijsten. Ondanks deze ontwikkelingen durf ik te stellen dat de afgelopen periode op het gebied van wet- en regelgeving, een periode van relatieve rust is geweest.
Vanuit verschillende hoeken doen zich nu echter ontwikkelingen voor die (forse) impact zullen hebben op de GGZ-aanbieders en de manier waarop zij georganiseerd zijn. In een serie van drie blogs ga ik in op een aantal van deze ontwikkelingen, waarbij op voorhand gezegd moet worden dat de impact van de ontwikkelingen nog niet volledig kan worden overzien. Dit zorgt voor onzekerheden in de markt waardoor de komende tijd extra alertheid van GGZ-aanbieders vereist is. In de eerste blog werd ingegaan op de wijziging van het bekostigingsmodel en het effect dat dit met zich mee kan gaan brengen. In de tweede blog ging het over het regiebehandelaarschap. Deze derde en laatste blog gaat over ongecontracteerde zorg.
Ongecontracteerde zorg
De minister maakt zich al enige tijd zorgen over de – volgens hem – opmerkelijk hoge zorgkosten van niet-gecontracteerde zorgaanbieders. Om de daad bij het woord te voegen, kondigde hij eerder dit jaar een wetsvoorstel aan dat de minister de mogelijkheid zou bieden om voor bepaalde zorgsoorten de hoogte van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg in (nadere) regelgeving vast te leggen. Die vergoeding zou dan een stuk lager kunnen zijn dan de huidige vergoeding vanuit de zorgverzekeraar. De wijkverpleging en GGZ werden in dat verband expliciet als ‘kanshebbers’ genoemd.
Over dit voornemen ontstond veel ophef onder zorgaanbieders en patiënten. Een veel lagere vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg zou in feite een beperking van het recht op vrije artsenkeuze van patiënten betekenen. Daarnaast zou het voortbestaan van niet-gecontracteerde zorgaanbieders daardoor in gevaar worden gebracht. Ook zou een en ander kunnen leiden tot een verslechtering van de onderhandelpositie van wel gecontracteerde zorgaanbieders; de ‘wegloopmogelijkheid’ zou immers feitelijk komen te vervallen, omdat het niet-contracteren zodanig onaantrekkelijk zou kunnen worden.
Die ophef lijkt in Den Haag te zijn gehoord. Het voornemen tot wijziging van artikel 13 Zvw is – net als bij een eerdere poging daartoe – vroegtijdig gesneuveld. De minister kiest ervoor om eerst te bezien of andere minder omstreden maatregelen voldoende bijdragen aan de door de minister gewenste verhoging van de contracteergraad.
Dat is an sich natuurlijk goed nieuws voor de huidige niet-gecontracteerde aanbieders in de GGZ. Desalniettemin blijft een zekere mate van onzekerheid bestaan met betrekking tot de ‘levensvatbaarheid’ van ongecontracteerde zorgaanbieders op de langere termijn. Lage contracteergraden binnen een bepaalde zorgsector blijven immers een doorn in het oog van de overheid. In het huidige politieke klimaat is het daarom wachten op een nieuw voorstel dat de contractering probeert te bevorderen, dan wel het niet-gecontracteerd werken probeert te beperken.
Ook zorgverzekeraars nemen in toenemende mate concrete stappen om de contracteergraad te verhogen. Illustratief is de koerswijziging van ONVZ, tot op heden een restitutieverzekeraar voor alle zorgsoorten. Vanaf 2021 zal ONVZ de vergoedingen aan niet-gecontracteerde aanbieders van zowel wijkverpleging als GGZ ook gaan maximeren en aldus niet langer een zuivere restitutiepolis zijn. Uit de polisvoorwaarden, die voor 2021 binnenkort worden gepubliceerd, zal verder moeten blijken in hoeverre zorgverzekeraars nadere maatregelen nemen de contracteergraad te verhogen. Dat kan bijvoorbeeld door het vereisen van een voorafgaande toestemming (machtiging) voordat de zorg bij een niet-gecontracteerde GGZ-aanbieder wordt gestart. Momenteel is het machtigingsvereiste (behoudens een enkele kleinere verzekeraar) nog niet aan de orde voor de ambulante GGZ. Het is afwachten of dat in de komende jaren zal veranderen.
Conclusie
Hoewel het wetsvoorstel bevorderen contracteren – in ieder geval voorlopig – van de baan is, lijken er hoe dan ook een hoop nieuwe ontwikkelingen op de sector af te komen. Het is raadzaam om hier alert op te zijn en waar nodig tijdig te anticiperen.