Eenieder komt wel eens bij een arts met (gezondheids)problemen. Belangrijk daarbij is dat je als patiënt vrijuit moet kunnen praten over hoe het met je gaat, zodat een arts goed kan onderzoeken of en, zo ja, wat er aan de hand is. Om dat gesprek zo open mogelijk te houden, rust op de arts het medisch beroepsgeheim. Van een arts mag worden verwacht dat hij of zij zwijgt over alles wat hij tijdens zijn werk te weten komt over een patiënt.
Aan het medisch beroepsgeheim wordt veel waarde gehecht. Dat zien wij bijvoorbeeld in een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) Amsterdam. Hier werd een berisping opgelegd aan een klinisch psycholoog/psychotherapeut die informatie over en weer met haar echtgenote deelde met wie zij samen praktijk houdt, over hun beider cliënten. In haar optiek gold het medisch beroepsgeheim uitsluitend jegens derden buiten de praktijk. Daarmee maakte het RTG korte metten.
In februari 2024 werd een uitspraak bovendien gedaan door het RTG ’s-Hertogenbosch waar de zaak wat minder klip en klaar was. De uitspraak bevat een aantal interessante aspecten, waarop wij in dit artikel ingaan.
De casus
Op verzoek van de rechtbank deed Raad voor de Kinderbescherming (‘de Raad’) onderzoek ter vaststelling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van haar gescheiden ouders. De moeder had aan de Raad toestemming gegeven om de huisarts om informatie te vragen, via een informantenformulier. De huisarts van de minderjarige was in het verleden ook de huisarts van de moeder. Deze vertelde aan de Raad dat zij zich zorgen maakte over het gedrag van de moeder, voortkomend uit de diagnose borderline, hetgeen een negatieve invloed zou hebben op het contact tussen de minderjarige en haar moeder. De moeder gaf aan de Raad aan het hiermee niet eens te zijn. In het uiteindelijke Raadsrapport is opgenomen dat er signalen naar voren waren gekomen over een eventuele diagnose bij de moeder, maar dat het niet duidelijk is geworden of er daadwerkelijk sprake is van borderline. Deze diagnose is daarom niet een-op-een meegenomen in het advies. Wel heeft de rechtbank naar aanleiding van en in lijn met het advies de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar vader bepaald.
De moeder diende een tuchtklacht in bij het RTG, dat (onder meer) zag op schending van het beroepsgeheim door de huisarts.
Doorbreken beroepsgeheim
In een aantal gevallen kan door een arts het beroepsgeheim worden doorbreken, bijvoorbeeld wanneer er (veronderstelde) toestemming is, of er wettelijke plichten of rechten gelden. De huisarts verweerde zich in deze door te stellen dat zij, gelet op de door de moeder aan de raad gegeven toestemming, haar beroepsgeheim mocht schenden en dat het beroepsgeheim niet geldt bij het verstrekken van informatie in het kader van een onderzoek door de Raad op grond van artikel 1:240 BW. Het RTG gaat daarop in.
Toestemming
Volgens het RTG heeft de moeder toestemming aan de huisarts gegeven om haar beroepsgeheim ten aanzien van de dochter te doorbreken en die gegevens te delen met de Raad, aangezien zij het informantenformulier had ondertekend. De huisarts had er echter niet van uit mogen gaan dat zij daarmee ook was ontslagen uit de verplichting tot geheimhouding ten opzichte van de moeder zelf en/of haar eigen (oude) patiëntgegevens.
Informatieverstrekking op grond van de wet
Vervolgens wordt door het RTG nog getoetst of de huisarts op grond van de wet haar beroepsgeheim mocht doorbreken. Artikel 1:240 BW biedt een zorgverlener de mogelijkheid biedt om – ook buiten het geval van een vermoeden van kindermishandeling – met doorbreking van het beroepsgeheim en zonder instemming van degene die het betreft, inlichtingen te verstrekken aan de Raad, als dat noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad. In acht moet worden genomen dat het de eigen verantwoordelijkheid van de arts is of in een concreet geval het beroepsgeheim kan worden doorbroken, waarbij vooropstaat dat het een meldrecht is en geen meldplicht. Uitgangspunt blijft immers dat het beroepsgeheim zo min mogelijk wordt geschonden.
Het RTG geeft aan dat de afweging moet worden gemaakt aan de hand van een aantal vragen:
1. Welk doel dient de informatieverstrekking?
2. Is er een andere weg het doel te bereiken
3. Is het mogelijk om toestemming te vragen voor informatieverstrekking?
4. Wegen de belangen van de minderjarige zwaarder dan de belangen die gediend worden indien de arts besluit te zwijgen?
5. Aan wie wordt de informatie verstrekt en welke informatie betreft het?
Volgens het RTG had de huisarts voor of tijdens het telefoongesprek met de Raad onvoldoende duidelijk beeld van het doel en de strekking van het informatieverzoek en de door haar te beantwoorden vragen. Het was daardoor niet mogelijk om een adequate zorgvuldigheidsafweging te maken en heeft de huisarts in de gegeven omstandigheden een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van klaagster, aldus het RTG.
Tot slot
Het RTG achtte de klachtonderdelen die zagen op schending van het medisch beroepsgeheim gegrond en legde een berisping op. De conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat je als zorgverlener nooit voorzichtig genoeg kunt zijn met het doorbreken van het beroepsgeheim. Hiermee dient te allen tijde terughoudend te worden omgegaan, zelfs in het geval er een wettelijke grondslag lijkt te bestaan. Het RTG geeft hiervoor handvatten.
Heeft u zelf te maken met een dergelijke situatie of heeft u hierover vragen? Neemt dan contact met ons op.