Studiekosten terugvragen van werknemers: mag dat nog?

Demi van Rossenberg

Advocaat

Wat als je als werkgever hebt betaald voor een opleiding van een werknemer, en die werknemer vertrekt kort daarna? Kun je dan de kosten terugvragen? Sinds eind 2022 is de wet hierover veranderd, en sinds begin 2025 is er ook een advies van de advocaat-generaal op dit punt. In dit artikel leggen we uit wat de recente jurisprudentie hierover zegt  en waarom het verstandig is goed op te letten bij het maken van afspraken over studiekosten.

Wat is het wettelijk kader?

Sinds eind 2022 geldt artikel 7:611a van het Burgerlijk Wetboek. Daarin staat dat de werkgever de werknemer in staat moet stellen de scholing te volgen die ‘noodzakelijk is voor het uitoefenen van de functie’. Er staat vervolgens in lid 2 van dat artikel dat als de werkgever de scholing op grond van – kort samengevat- wet of regelgeving of een CAO verplicht is te verstrekken, de scholing kosteloos moet worden aangeboden én als arbeidstijd moet gelden. Als dat zo is, dan mogen de kosten daarvan dus ook niet worden teruggevorderd bij de werknemer, ook niet als de werknemer vertrekt. Een studiekostenbeding is dan zelfs nietig.

In de toelichting van de wet staat dat het kosteloos bieden van scholing niet verplicht is voor beroepsopleidingen ‘of opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie’, behalve als de werkgever specifiek verplicht is deze aan te bieden aan de werknemer op grond van wet- of regelgeving of een CAO.

Er bestaat een ‘lijst gereglementeerde beroepen’, waarin specifieke beroepskwalificaties zijn opgenomen die niet vallen onder de vergoedingsplicht. Beroepen die daarop staan zijn onder andere fysiotherapeut, GZ-psycholoog of verpleegkundig specialist. Studiekostenbedingen waarin staat dat de kosten van die opleidingen op de werknemer kunnen worden verhaald, zijn in principe toegestaan. Dat alleen anders als wet- of regelgeving of een CAO die opleiding verplicht stelt.

Welke scholing?

Dat kader lijkt helder, maar de jurisprudentie is niet eenduidig over de precieze uitleg van de wet.

De eerste lezing is dat iedere opleiding die ‘noodzakelijk is voor het uitoefenen van een functie’, per definitie kosteloos moet worden aangeboden en dus als ook arbeidstijd geldt. Daarmee is elk studiekostenbeding dat wordt afgesproken over voor de functie noodzakelijke scholing nietig.

De tweede lezing is dat de werkgever de werknemer weliswaar in staat moet stellen om opleidingen te volgen die noodzakelijk zijn voor de functie, maar dat deze alleen kosteloos moeten worden verstrekt als uit een specifieke wet, regel of CAO blijkt dat die scholing moet worden verstrekt. De tweede lezing is een wat striktere interpretatie, het is een dubbele toets. De scholing moet noodzakelijk zijn voor de functie én er moet een specifieke regel zijn waaruit blijkt dat de werkgever die moet verstrekken.

Los hiervan geldt dat er ook onduidelijkheid is over de vraag in hoeverre er voor een ‘beroepsopleiding’ nu nooit studiekosten mogen worden teruggevorderd, ook niet als die beroepsopleiding verplicht is op grond van wet- of regelgeving of een CAO.

Wat zegt de Advocaat-generaal (A-G)?

In maart 2025 gaf de advocaat-generaal (A-G) advies aan de Hoge Raad in een zaak tussen een advocatenkantoor en een advocaat-stagiair. De vraag was: mag de werkgever de kosten van de verplichte beroepsopleiding voor advocaten terugvragen?

Het antwoord van de A-G was duidelijk: nee. Volgens hem is die opleiding wettelijk verplicht om het beroep uit te oefenen. De A-G koos daarbij voor ‘lezing 1’; als scholing noodzakelijk is voor het uitoefenen van de functie, dan moet de werkgever deze altijd kosteloos aanbieden. Een studiekostenbeding is in dat geval niet geldig.

Daarmee kiest de A-G voor een brede uitleg van ‘noodzakelijke scholing’: alle opleidingen die je móet volgen om je functie uit te kunnen oefenen, vallen daaronder. Dat sluit volgens hem aan bij de bedoeling van de wet.

De AG stelt daarnaast dat beroepsopleidingen niet op voorhand buiten de reikwijdte van de scholingsplicht vallen. Alleen opleidingen die een werknemer al vóór indiensttreding moet hebben – zogeheten startkwalificaties, zoals een vereist diploma voor de functie – zijn uitgezonderd. Voor overige beroepsopleidingen geldt dat ze volgens hem wél onder artikel 7:611a kunnen vallen, zolang ze verplicht zijn gesteld op grond van wet- of regelgeving of een CAO. De lijst met gereglementeerde beroepen blijft uiteraard wel van kracht.

De uitspraak van de Hoge Raad zelf volgt nog, maar dit advies is richtinggevend.

Belangrijk punt: wie neemt het initiatief?

Wat ook meespeelt in de beoordeling door de rechter of een studiekostenbeding geldt: wie wilde de opleiding volgen? Lag het initiatief bij de werknemer, of bij de werkgever?

Als de werknemer zélf de opleiding wilde volgen, terwijl dat niet verplicht werd gesteld door de werkgever of niet verplicht was voor de functie, dan is er een grotere kans dat een studiekostenbeding wel stand houdt. Maar dan moet dat wel duidelijk zijn, en goed onderbouwd.

Voor werkgevers is het dus belangrijk om vooraf goed vast te leggen:

  • waarom de opleiding wordt gevolgd,
  • wat iemands functie is en of de opleiding noodzakelijk is voor de functie,
  • en wie het initiatief heeft genomen tot de opleiding.

Wat kun je als werkgever (of werknemer) nu doen?

De verwachting is dat de Hoge Raad binnenkort een definitief oordeel velt. Tot die tijd is het raadzaam om kritisch te beoordelen of een studiekostenbeding in een specifiek geval stand houdt, zeker bij opleidingen die verplicht zijn voor het uitoefenen van het beroep.

Wil je zeker weten een studiekostenbeding nog geldig is? Of overweeg je als werkgever een opleiding aan te bieden onder bepaalde voorwaarden? Neem gerust contact met ons op. Wij denken graag met je mee.

Specialisten over dit onderwerp

Gerelateerde items