Recentelijk is gebleken dat de demissionair Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het niet eens is met het invoeren van een inkomenstoets voor huishoudelijke hulp door gemeenten. Dat zou volgens hem in strijd zijn met de Wmo. Over dit onderwerp is behoorlijk wat in beweging; het abonnementstarief dat is ingevoerd voor de huishoudelijke hulp binnen de Wmo. In dit artikel wordt daarbij stilgestaan.
Stijgende Wmo-kosten
Vanaf 1 januari 2019 is het abonnementstarief in de Wmo van kracht. Het abonnementstarief houdt in dat inwoners die gebruikmaken van een Wmo maatwerk- of algemene voorziening, een eigen bijdrage moeten betalen. De eigen bijdrage is niet afhankelijk van het inkomen of vermogen.
Voor 2019 betaalden inwoners een eigen bijdrage voor voorzieningen vanuit de Wmo, maar die eigen bijdrage was daarentegen wél afhankelijk van het inkomen. Daarom kon de eigen bijdrage bij gebruik van meerdere voorzieningen oplopen tot een fors bedrag: hoe hoger het inkomen, hoe hoger de eigen bijdrage. Vanaf 2019 is het abonnementstarief ingevoerd: inwoners betaalden per vier weken een eigen bijdrage, onafhankelijk van inkomen, vermogen of het gebruik van meerdere voorzieningen.
Sinds de invoering van het abonnementstarief is bij veel gemeenten sprake van een stijging in het aantal Wmo aanvragen en een toename van de Wmo-kosten. Uit cijfers van het CBS blijkt onder meer een stijging van Wmo aanvragen onder midden- en hogere inkomensklassen. En met name is de stijging te zien bij cliënten voor hulp in de huishouding. Volgens het rapport ‘Monitor abonnementstarief Wmo’ is de eigen bijdrage voor deze inkomensklasse een oorzaak van deze toename. De eigen bijdrage voor deze inkomensklassen is immers lager dan de voorheen inkomensafhankelijke bijdrage of de kosten van een particuliere hulp of voorziening. .
Grenzen Wmo
VNG is naar aanleiding van de stijgende kosten eind 2020 tot actie overgegaan en heeft haar leden (gemeenten) geïnformeerd over mogelijk te treffen beheersmaatregelen, door onder meer het inkomen (de financiële draagkracht) te betrekken bij het onderzoek naar een aanvraag.
Verschillende gemeenten hebben maatregelen getroffen. Zo heeft de gemeente Krimpen aan den IJssel bij wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning een inkomensgrens ingevoerd, die het mogelijk maakt per 1 juli 2021 bij de beoordeling van aanvragen voor de maatwerkvoorziening ‘hulp bij het huishouden’ de financiële draagkracht van cliënten te betrekken. De gemeente meent dat dit besluit in overeenstemming is met de Wmo 2015, omdat de financiële draagkracht meetelt bij de beoordeling of iemand voldoende zelfredzaam is. Wel vindt er ook onderzoek plaats naar de individuele omstandigheden daarbij, volgens de gemeente. Ook de gemeente Leusden en de gemeente Goes hebben dergelijke maatregelen getroffen.
Strijd met de Wmo
De betreffende maatregelen van de gemeenten zijn niet onopgemerkt gebleven. Via een brief liet het Ministerie van VWS namelijk aan de gemeente Krimpen aan den IJssel weten dat een dergelijke inkomenstoets in strijd is met de Wmo. Dat wordt tevens door demissionair Minister de Jonge herhaald in zijn recente beantwoording van de gestelde Kamervragen over dit onderwerp. Volgens hem passen de aanpassingen ‘evident’ niet binnen de kaders en de uitgangspunten van de Wmo 2015. Die wet verplicht gemeenten tot het doen van zorgvuldig onderzoek als iemand zich meldt voor ondersteuning in het huishouden. Als daaruit blijkt dat een cliënt voor die ondersteuning op de gemeente is aangewezen, moet de gemeente deze volgens de minister ook bieden: ‘De wet laat, bij de beoordeling of een inwoner van een gemeente in aanmerking komt voor hulp en ondersteuning op grond van deze wet, geen ruimte om de eigen financiële middelen van inwoners onder het begrip ‘eigen kracht’ te scharen.’
Het is dus duidelijk; het Ministerie van VWS kan zich niet vinden in de aanpassingen van de gemeenten. In het antwoord op de laatste van de Kamervragen wordt aangegeven: “Daarnaast werken Rijk en VNG in een gezamenlijk proces aan mogelijke beleidsopties die bijdragen aan een betere beheersing van de Wmo-uitgaven op zowel de korte als de lange termijn.” Het laatste woord is hier dus nog niet over gezegd.