In deze uitspraak van de week bespreken we een zaak die betrekking heeft op een aanzegvergoeding wegens schending van de aanzegplicht. In deze zaak eist de werknemer een totale maandvergoeding van haar werkgever wegens het niet op tijd schriftelijk informeren van de werknemer over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Wettelijke regel
In geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (6 maanden of langer) is een werkgever wettelijk verplicht haar werknemer uiterlijk één maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:668 BW).
De feiten
Werknemer had een arbeidsovereenkomst voor de duur van 6 maanden van rechtswege eindigend op 6 mei 2018. Dat bekent dat de werkgever gehouden was om de werknemer vóór 7 april 2018 schriftelijk te informeren over de eventuele voortzetting.
Volgens de leidinggevende is op 30 maart 2018 een gesprek gevoerd met de werknemer waarbij de werkgever heeft aangegeven het dienstverband na 6 mei 2018 onder dezelfde voorwaarden voor de duur van 12 maanden wilde voortzetten. Volgens de leidinggevende heeft de werknemer daarmee ingestemd.
Op 24 april 2018 heeft de werknemer aangegeven dat zij haar arbeidsovereenkomst niet wilde verlengen.
Een maand na afloop van het contract (4 juni 2018) maakt de werknemer gebruik van het aanzegplicht en dus het recht op aanzegvergoeding als bedoeld in artikel 7:668 BW.
Vervolgens heeft de werkgever deze aanzegvergoeding niet betaald omdat zij van mening is dat de arbeidsovereenkomst door de werknemer is beëindigd en de aanzegplicht van de werkgever is komen te vervallen. De werknemer stelt dat het haar niet duidelijk was of de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet en betwist dat met haar op 30 maart 2018 is gesproken over een voortzetting van de arbeidsovereenkomst en ook dat zij daarmee heeft ingestemd. Werknemer dient een verzoek in bij de kantonrechter om zich over deze zaak te buigen en een uitspraak te doen voor een eventuele aanzegvergoeding.
De uitspraak
Vaststaat dat de werkgever gehouden was om werknemer vóór 7 april 2018 schriftelijk te informeren en dat zij dat niet heeft gedaan. De aanzegverplichting is in de wet opgenomen om de werknemer tijdig duidelijkheid te bieden over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst zodat de werknemer in geval van een voorgenomen beëindigingen nog tijdig op zoek kan gaan naar ander werk. Het vereiste van schriftelijkheid draagt volgens de wetgever bij aan de beoogde duidelijkheid voor de werknemer.
In dit geval staan de standpunten van partijen over de feitelijke gang van zaken over het (al dan niet) voortzetten van de arbeidsovereenkomst lijnrecht tegenover elkaar. Juist ter vermijding van dergelijke onduidelijkheden is het wettelijke vereiste van een schriftelijke aanzegging van belang. Ondanks dat de werkgever heeft aangeboden te bewijzen dat partijen op 30 maart 2018 instemming hebben bereikt over het voortzetten van de arbeidsovereenkomst, is de rechter niet bereid de werkgever het ontbreken van de schriftelijke aanzegging te laten repareren. De werkgever is daarom verplicht om de aanzegvergoeding aan de werknemer te voldoen. Het hof redeneert als volgt:
‘Het hof begrijpt dat het voor [werkgever], indien zou worden uitgegaan van de door haar geschetste gang van zaken, onterecht voelt dat zij de aanzegvergoeding verschuldigd is, omdat in dat geval de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet door haar toedoen, maar door toedoen van [verweerder] is geëindigd. Daar staat tegenover dat [werkgever] de onduidelijkheid die is ontstaan had kunnen vermijden door het gesprek van 30 maart 2018 schriftelijk vast te leggen en daarmee te kennen te geven dat de arbeidsovereenkomst werd voortgezet, zoals artikel 7:668 lid 1 BW ook voorschrijft. Daarin staat immers dat de werkgever de werknemer dient te informeren over het “al dan niet” voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De bepaling schrijft een schriftelijke kennisgeving dus niet alleen voor als de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet (zoals volgens de op de mondelinge behandeling verstrekte informatie de praktijk is bij [werkgever]). Als het gesprek van 30 maart 2018 schriftelijk was bevestigd was er geen misverstand mogelijk over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst (en ook niet over de verschuldigdheid van de aanzegvergoeding als een werknemer daarna de arbeidsovereenkomst niet wenst te verlengen). Die duidelijkheid sluit aan bij de achterliggende bedoeling van de regeling van artikel 7:668 BW.’
Conclusie
Kortom, ten allen tijden dient een werkgever, minimaal één maand voor het afgelopen van het contract, een schriftelijke bevestiging te geven aan de werknemer over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en onder welke voorwaarden. Doet de werkgever dat niet dan is zij een aanzegvergoeding verschuldigd wat maximaal het maandsalaris van de werknemer betreft, naar rato dat de bevestiging te laat is doorgegeven (bijv. 25 dagen voor het eindigen van het contract, is de werkgever 5 dagen loon verschuldigd).
Uitzonderingen
De aanzegplicht geldt overigens niet wanneer de arbeidsovereenkomst geen kalenderdatum als einddatum heeft. Bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst voor de duur van een project. Daarnaast dient de werknemer binnen twee maanden verzoek te hebben gedaan bij de rechter op de niet nakoming van het aanzegplicht. Alleen dan heeft de werknemer recht op een aanzegvergoeding.
Tip: vermijd onduidelijkheid door de aanzegging altijd schriftelijk aan de werknemer te bevestigen. Zo voorkom je dat de werknemer beroep doet op het aanzegplicht en je als werkgever verplicht bent om een aanzegvergoeding te voldoen.