Werknemer of zelfstandige? Groen/Schoevers revised!

corona-zzp-en-kabinetsmaatregelen-veelgestelde-vragen-faq

Als iemand werkzaamheden uitvoert voor een organisatie of bedrijf, is het belangrijk om vast te stellen wat de juridische kwalificatie is van die werkrelatie. Ingeval van een zzp-er is het verschil tussen een arbeidsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht vaak lastig te bepalen.

Het verschil is van belang voor de juridische gevolgen. Als bijvoorbeeld een zzp-er wordt ingeschakeld op basis van een overeenkomst van opdracht, maar door de rechter wordt vastgesteld dat feitelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst, dan heeft dit grote gevolgen. Denk bijvoorbeeld aan loondoorbetaling bij ziekte, ontslagbescherming en toepasselijkheid van een CAO. En voor de zzp-er verlies aan fiscale faciliteiten.

De beoordeling van de werkrelatie vindt plaats door de civiele rechter, die kijkt of sprake is vaneen arbeidsovereenkomst, en door de Belastingdienst, die op basis van de fiscale wetgeving en de werknemersverzekeringenwetten vaststelt of er sprake is van een al dan niet fictieve arbeidsovereenkomst, hetgeen betekent dat loonbelasting en premies werknemersverzekeringen moeten worden ingehouden

De civielrechtelijke beoordeling: Groen/Schoevers revised

Over de relatie arbeidsovereenkomst / overeenkomst van opdracht heeft de Hoge Raad  in de uitspraak “Groen/Schoevers” in 1997 aangegeven dat voor de beoordeling van een werkrelatie van belang is de bedoeling van partijen, de vastlegging van die bedoeling en de manier waarop in de praktijk vorm wordt gegeven aan de gemaakte afspraken. De bedoeling van partijen was dus mede van belang voor de beoordeling van de werkrelatie. Maar ook toen gold al dat, als de samenwerking in de praktijk afwijkt van wat op papier is gezet, dat doorslaggevend kan zijn.

Op 6 november 2020 heeft de Hoge Raad in een uitspraak aangegeven dat het niet meer van belang is of partijen daadwerkelijk de bedoeling hadden de arbeidsrelatie niet onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de tussen de partijen overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst in artikel 7:610 BW :

“De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.”

Dit betekent dat er op drie onderdelen wordt getoetst door de civiele rechter:

  • de verplichting persoonlijke arbeid te verrichten;
  • tegen loonbetaling en;
  • in een gezagsverhouding.

In de uitspraak van 6 november jl. oordeelde de Hoge Raad dat het Gerechtshof ten onrechte de partijbedoeling laten meewegen, maar wel op een juiste wijze beoordeeld dat niet was voldaan aan artikel 7:610 BW.

De Hoge Raad is dus van koers gewijzigd ten opzichte van de uitspraak Groen/Schoevers, maar de Hoge Raad geeft geen criteria om te beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst of opdracht, zodat het de vraag is of er eigenlijk wat is veranderd.  Want ook nu nog is de feitelijke wijze waarop wordt samengewerkt bepalend.

Opvallend is dat de Hoge Raad niet is meegegaan in de criteria zoals die wel waren voorgesteld in het advies van de AG mr. De Bock dat veel verder ging, mede gebaseerd was op het advies van de commissie Borstlap.  De AG en de commissie Borstlap hadden voorgesteld om het gezagscriterium te laten vallen voor de beoordeling van de werkrelatie en in plaats daarvan te kijken naar hoe de werkrelatie is ingebed in de organisatie waar de werkzaamheden worden verricht.

De Hoge Raad heeft dit voorstel dus niet gevolgd en laat waarschijnlijk een besluit hierover aan de politiek die met nieuwe wetgeving meer duidelijkheid zal moeten geven over deze lastige problematiek.

Wat heeft dit voor gevolgen voor de praktijk?

Allereerst is van belang om te benadrukken dat deze uitspraak alleen ziet op de beoordeling van de civiele rechter van de werkrelatie tussen twee partijen en dus niet op de wijze waarop de Belastingdienst die beoordeling maakt.

Door deze uitspraak komt wel meer nadruk te liggen op hoe de feitelijke situatie is en of al dan niet  sprake is van de hiervoor genoemde drie elementen, vooral de gezagsrelatie. De beoordeling van die elementen kan dus niet meer anders worden door de partijbedoeling. Voor het overige is nog steeds de feitelijke individuele invulling van de samenwerkingsrelatie bepalend.

Specialisten over dit onderwerp

Gerelateerde items