Wetsvoorstel “bevorderen contracteren”: niet voor de mondzorg

Wetsvoorstel bevorderen contracteren niet voor de-mondzorg

Eind 2014 stemde een meerderheid van de Eerste Kamer tegen een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet. Het voorstel beoogde de ‘vrije artsenkeuze’ te wijzigen, maar haalde de eindstreep dus net niet. Bijna 6 jaren later wordt opnieuw gewerkt aan een wetsvoorstel om artikel 13 aan te passen. Wat zou het nieuwe wetsvoorstel inhouden en is het ook gericht op de mondzorg?

Wetsvoorstel

De minister heeft meerdere malen het voornemen geuit om het bekende ‘artikel 13’ van de Zorgverzekeringswet (Zvw) te wijzigen. Hoewel het wetsvoorstel nog niet is gepubliceerd, wordt langzaamaan steeds meer bekend over het wetsvoorstel. Het gevolg van de nieuwe wet zou zijn dat de minister zelf de hoogte van de vergoeding kan bepalen die patiënten krijgen als zij voor basisverzekerde zorg naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder gaan.

Op dit moment geldt op basis van jurisprudentie het ‘hinderpaalcriterium’, waaruit voortvloeit dat patiënten die zich tot een niet-gecontracteerde zorgaanbieder willen wenden niet mogen worden geconfronteerd met een dusdanige lage vergoeding dat de vergoeding een ‘hinderpaal’ vormt om naar die zorgaanbieder te gaan. In de praktijk komt dat er globaal op neer dat patiënten van niet-gecontracteerde aanbieders ca. 70 – 80% vergoed krijgen van de tarieven die zorgverzekeraars met gecontracteerde aanbieders zijn overeengekomen.

Zorgsectoren

Uit de recente brieven van de minister blijkt dat de wetswijziging zou gaan inhouden dat de minister bepaalde zorgsectoren kan aanwijzen, waarvan hij dan zelf de hoogte van de vergoeding zou kunnen bepalen. In de woorden van de minister zelf: “De wetswijziging biedt de mogelijkheid om voor bepaalde (deel-) sectoren de hoogte van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg in (nadere) regelgeving vast te leggen en deze dus niet langer over te laten aan verzekeraars en de daarover ontstane jurisprudentie.”

Kortom: de minister zou, aan de hand van nog niet bekende criteria, zorgsectoren kunnen aanwijzen waarvan hij de hoogte van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg zelf wenst te bepalen. Die vergoeding zou dan dus, in plaats van de huidige 70-80%, bijvoorbeeld 40% of 50% kunnen worden.

Niet geschreven voor de mondzorg

Het doel van de wetswijziging is, zo heeft de minister steeds te kennen gegeven, het bevorderen van contractering door zorgaanbieders in bepaalde zorgsectoren. Daarbij wijst de overheid met name richting de wijkverpleging (thuiszorg) en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Volgens de minister leveren niet-gecontracteerde zorgaanbieders in deze sectoren veel meer uren zorg per patiënt, dan zorgaanbieders die wel een overeenkomst met de zorgverzekeraar hebben gesloten. Bovendien zouden deze meeruren zorg niet te verklaren zijn op basis van patiëntenkenmerken, waardoor de zorg die niet-gecontracteerde zorgaanbieders leveren, volgens de minister te duur zou zijn.

Indien het aankomende wetsvoorstel zou worden aangenomen – wat nog afwachten is en waarschijnlijk in belangrijke mate afhangt van de komende verkiezingsuitslag – is de vraag welke sectoren de minister zal aanwijzen. Het aanwijzen van de mondzorgsector ligt in onze optiek niet voor de hand. Daarvoor is een aantal redenen.

Allereerst is een groot deel van de mondzorg geen basisverzekerde zorg. Het wetsvoorstel lijkt uitsluitend te zullen zien op de basiszorg en het is onwaarschijnlijk dat de minister ook voor de aanvullende verzekering de hoogte van de vergoeding zal willen bepalen. Daarmee zou een groot deel van de mondzorg sowieso buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen.

Daarnaast zijn, zowel vanuit de zijde van zorgverzekeraars als van de zijde van de overheid, geen signalen dat in de basisverzekerde mondzorg niet-gecontracteerde zorgaanbieders duurder zouden zijn dan gecontracteerde mondzorgaanbieders, laat staan dat de laatste groep meer zorg zou leveren dan gecontracteerde zorgaanbieders. Tandartsen en andere mondzorgprofessionals zijn doorgaans niet bezig met de omstandigheid of patiënten verzekerd zijn en zo ja, bij welke zorgverzekeraar. De zorgbehoefte van de patiënt bepaalt, zo is de ervaring, voor mondzorgprofessionals welke zorg aan de patiënt geleverd wordt. Daarmee is de prikkel die de minister nodig meent te hebben voor andere zorgsectoren, zoals de GGZ, in de mondzorg in ieder geval niet benodigd. Sterker nog: het gevaar bestaat dat patiënten afzien van een bezoek aan de tandarts en dat lijkt ons in ieder geval geen beoogd doel. Dit nog daargelaten dat dit een negatief effect kan hebben op het vestigingsklimaat. Er is al een tekort aan tandartsen. Het beperken van de vergoeding (voor de patiënt) zal niet bijdragen aan de hoogst noodzakelijke aanwas van het aantal tandartsen.

Bezwaren

Los van de omstandigheid dat het wetsvoorstel niet geschreven lijkt te zijn voor de mondzorg en de mondzorg dus naar alle waarschijnlijkheid niet één van de sectoren zal zijn, die door de minister zullen worden aangewezen als het wetsvoorstel zou worden aangenomen, kleven er ook de nodige inhoudelijke bezwaren aan het voorgenomen wetsvoorstel.

Een lagere vergoeding van bijvoorbeeld 45% van het tarief dat gecontracteerde zorgaanbieders van de zorgverzekeraar ontvangen, zou onder meer kunnen betekenen dat:

  • Veel patiënten niet meer kunnen kiezen voor niet-gecontracteerde zorg, waarmee het aantal patiënten van niet-gecontracteerde zorgaanbieders zou teruglopen;
  • Patiënten die nog wel kiezen voor niet-gecontracteerde zorg, mogelijk het restant van de nota (het deel dat zij niet vergoed krijgen), niet meer kunnen betalen;
  • Gecontracteerde zorgaanbieders een veel slechtere onderhandelingspositie hebben richting de zorgverzekeraar, omdat niet-contracteren nauwelijks nog een optie is vanwege de veel lagere vergoeding die de patiënt dan ontvangt;
  • Patiënten vanwege de mogelijke ‘race to the bottom’ als gevolg van de minder goede onderhandelingspositie van zorgaanbieders uiteindelijk een lagere kwaliteit van zorg ontvangen.

Dit zijn bezwaren, die in onze optiek ondervangen zouden moeten worden vóór het wetsvoorstel überhaupt ter stemming zou kunnen worden gebracht.

Slotsom

Het wetsvoorstel om artikel 13 van de Zvw te wijzigen, is niet voor niets in 2014 al gesneuveld. Aan het inperken van de vrije keuze van zorgaanbieder zijn de nodige haken en ogen verbonden. Het is aan de minister en uiteindelijk de Tweede en Eerste Kamer om hier de juiste keuzes in te maken, waarbij het belang van zorgaanbieders én de patiënt niet uit het oog mag worden verloren en voorop zou moeten staan. Het wetsvoorstel dat in de maak is, lijkt in ieder geval niet gericht te zijn op de mondzorg en voor dergelijke aanpassingen lijkt ons in de mondzorg op dit moment ook geen reden. Desondanks is het een gevaarlijke ontwikkeling om de minister een middel in handen te geven waarmee een eventueel gat in de begroting ten koste van de vrije artsenkeuze gedicht kan worden, zonder verdere parlementaire toetsing.

Dit artikel is eerder verschenen in DENTZ magazine nummer 5 – jaargang 12 – 2020. Op de publicatiedatum was nog niet bekend dat het wetsvoorstel ‘Bevorderen Contracteren’ voorlopig van de baan is. De Minister heeft dat in oktober 2020 laten weten in een Kamerbrief, waarover wij dit artikel schreven.

Specialisten over dit onderwerp

Gerelateerde items