Nog geen zes jaar geleden zag de term ‘regiebehandelaar’ het licht. Deze nieuwe functie in de GGZ kwam in de plaats van de ‘hoofdbehandelaar’. De regiebehandelaar draagt de algehele verantwoordelijkheid voor de behandeling en alle organisatorische (rand)zaken. Daarnaast is hij/zij het centrale aanspreekpunt voor de cliënt en diens naasten gedurende het traject. Dit is vastgelegd in het Model Kwaliteitsstatuut GGZ, dat per 2017 van kracht werd.
In de praktijk ontstond al snel de kritiek dat de regiebehandelaar wel erg veel petten op heeft. Verder ontstond discussie over de vraag wie wel en niet als regiebehandelaar zou (moeten) kunnen optreden. De regels rondom het regiebehandelaarschap zouden, aldus het veld, mede debet zijn aan de wachttijdenproblematiek in de GGZ. Nog geen twee jaar na de invoering van het Model Kwaliteitsstatuut werd daarom een verbeteringstraject in gang gezet. Het lukte de betrokken partijen niet om overeenstemming te bereiken over de invulling van het regiebehandelaarschap. Kennelijk waren de meningen over een goede invulling van het regiebehandelaarsschap dusdanig verdeeld.
Daarom heeft het Zorginstituut Nederland (ZiN) besloten zijn doorzettingsmacht in te zetten. Concreet betekent dat dat niet de veldpartijen, maar de Kwaliteitsraad – onderdeel van het ZiN – de knopen doorhakt. Op 15 december 2020 is het nieuwe ‘Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ’ gepubliceerd. Het veld zou eerst tot 1 augustus 2021 de tijd krijgen om dit te implementeren, maar na kritiek uit de branche is dit 1 januari 2022 geworden. Precies tegelijk met de invoering van de nieuwe bekostiging.
Wat gaat er veranderen?
De meest fundamentele wijziging is dat het regiebehandelaarschap wordt opgedeeld in twee afzonderlijke rollen. Voortaan wordt onderscheid gemaakt tussen de indicerend en de coördinerend regiebehandelaar. Welke competenties de regiebehandelaar moet hebben in welke situatie, hangt af van de complexiteit van de problematiek en het zorgaanbod. Het eenvoudige ‘lijstje’ met regiebehandelaren voor de SGGZ/BGGZ zoals we dit kenden uit het Model Kwaliteitsstatuut is in het nieuwe document niet te vinden. Het is een wat complexere beschrijving geworden. Nieuw is ook dat er lerende netwerken worden opgezet, gericht op uitwisseling en overdracht van kennis en inzichten.
Indiceren en coördineren
Het nieuwe Kwaliteitsstatuut deelt het zorgproces op in twee delen. Het eerste deel omvat de probleemanalyse, indicatiestelling, de vaststelling van de benodigde behandeling en begeleiding en de reflectie daarop gedurende de behandeling. Het tweede deel ziet op de uitvoering en coördinatie van en de reflectie op de daadwerkelijke behandeling en begeleiding. Het eerste deel is het terrein van de indicerend regiebehandelaar; het tweede dat van de coördinerend regiebehandelaar. De coördinerend regiebehandelaar is verder het centrale aanspreekpunt voor de cliënt en diens naasten.
Het Kwaliteitsstatuut schrijft voor wie wanneer indicerend en/of coördinerend regiebehandelaar mag zijn. In alle gevallen gaat het om zogeheten artikel 3 en/of artikel 14 Wet BIG beroepen. Als indicerende regiebehandelaren worden bijvoorbeeld genoemd: verpleegkundig specialisten, physician assistants, orthopegagoog-generalisten, klinisch (neuro)psychologen en psychiaters. Sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, GZ-psychologen en klinisch geriaters zijn voorbeelden van coördinerende regiebehandelaren. De exacte mogelijkheden hangen af van de complexiteit van de problematiek en de zorg.
Uitgangspunt is dat de twee rollen door verschillende zorgverleners worden ingevuld. Het Kwaliteitsstatuut biedt overigens wel de ruimte om beide rollen door één persoon te laten vervullen, bijvoorbeeld als de cliënt dat wenst en als de zorgverlener geschikt is voor beide rollen.
Schematisch weergegeven:
Indicerend regiebehandelaar | Coördinerend regiebehandelaar |
Categorie A Minimaal vallend onder artikel 3 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende hbo-master (NLQF7) beroepsopleiding in het domein van de geestelijke gezondheidszorg of met een substantieel opleidingsonderdeel GGZ, met voldoende aandacht voor diagnostiek, probleemanalyse, indicatiestelling en reflectie, mits de dominante problematiek binnen het deskundigheidsgebied van de zorgverlener ligt. |
Categorie A
Minimaal vallend onder artikel 3 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende post-hbo (NLQF6) beroepsopleiding in het domein van de geestelijke gezondheidszorg of met een substantieel opleidingsonderdeel GGZ. |
Categorie B Vallend onder artikel 14 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende hbo-master (NLQF7) beroepsopleiding in het domein van de geestelijke gezondheidszorg of met een substantieel opleidingsonderdeel GGZ, met voldoende aandacht voor diagnostiek, probleemanalyse, indicatiestelling en reflectie, mits de dominante problematiek binnen het deskundigheidsgebied van de zorgverlener ligt.Of: Vallend onder artikel 3 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende postdoctorale beroepsopleiding Psychotherapeut of KNMG Verslavingsgeneeskunde, met voldoende aandacht voor diagnostiek, probleemanalyse, indicatiestelling en reflectie, mits de dominante problematiek binnen het deskundigheidsgebied van de zorgverlener ligt. |
Categorie B
Minimaal vallend onder artikel 3 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende post-hbo (NLQF6) beroepsopleiding in het domein van de geestelijke gezondheidszorg of met een substantieel opleidingsonderdeel GGZ. |
Categorie C
Vallend onder artikel 14 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende postdoctorale beroepsopleiding in het domein van de geestelijke gezondheidszorg, met voldoende aandacht voor diagnostiek, probleemanalyse, indicatiestelling en reflectie.13 |
Categorie C
Vallend onder artikel 14 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende hbo-master (NLQF7) beroepsopleiding in het domein van de geestelijke gezondheidszorg of met een substantieel opleidingsonderdeel GGZ.14 Of: Vallend onder artikel 3 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende postdoctorale beroepsopleiding Psychotherapeut of KNMG Verslavingsgeneeskunde, mits de dominante problematiek binnen het deskundigheidsgebied van de zorgverlener ligt. |
Categorie D
Vallend onder artikel 14 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende postdoctorale beroepsopleiding in het domein van de geestelijke gezondheidszorg, met voldoende aandacht voor diagnostiek, probleemanalyse, indicatiestelling en reflectie. |
Categorie D
Vallend onder artikel 14 Wet BIG; en minimaal voltooide landelijk erkende hbo-master (NLQF7) beroepsopleiding in het domein van de geestelijke gezondheidszorg, of met een substantieel opleidingsonderdeel GGZ. |
Samen leren en verbeteren
Het Kwaliteitsstatuut benadrukt daarnaast het belang van samen leren en verbeteren. Het Kwaliteitsstatuut besteedt dan ook de nodige aandacht aan reflectie gedurende het zorgtraject. Het is de bedoeling dat de indicerend en coördinerend regiebehandelaar op bepaalde momenten gezamenlijk reflecteren.
Als een zorgverlener een dubbelrol vervult, is dat feitelijk natuurlijk onmogelijk. Het Kwaliteitsstatuut schrijft daarom onder meer voor dat een regiebehandelaar met een dubbelrol een voorgenomen tussentijdse wijziging van het behandelplan eerst moet bespreken met een andere zorgverlener.
Daarnaast vereist het Kwaliteitsstatuut dat iedere regiebehandelaar ‘lid wordt’ van een lerend netwerk, waarin ten minste twee maal per jaar mensen uit verschillende (deel)disciplines bij elkaar komen voor uitwisseling en overdracht van kennis en ervaringen. In het lerende netwerk wordt gereflecteerd op het eigen handelen door regiebehandelaren. De vereiste omvang en samenstelling van een lerend netwerk hangen af van het soort zorgaanbieder. Zorgaanbieders met 2 tot 50 zorgverleners in dienst verbinden zich met minimaal één andere zorgaanbieder; aanbieders met meer dan 50 zorgverleners mogen een eigen netwerk vormen. Van vrijgevestigden wordt verlangd dat zij een netwerk vormen met beroepsgenoten of dat zij zich aansluiten bij een netwerk van een zorgaanbieder.
Medebehandelaren
Net als het huidige kwaliteitsstatuut, biedt ook het nieuwe Kwaliteitsstatuut aan instellingen en vrijgevestigde praktijken de mogelijkheid om medebehandelaren in te zetten. In principe dient de medebehandelaar aanwijzingen van een regiebehandelaar op te volgen. Er moet een interne escalatieprocedure voorhanden zijn, voor gevallen waarin een verschil van mening of inzicht ontstaat.
Specifiek ten aanzien van de inzet van medebehandelaren in vrijgevestigde praktijken geldt (net als nu) dat de regiebehandelaar of -behandelaren de behandeling grotendeels zelf zal uitvoeren en verder geldt dat de mogelijkheid tot het inzetten van medebehandelaren alleen bestaat als die in het kwaliteitsstatuut van de indicerend en/of coördinerend regiebehandelaar is opgenomen. Nog niet duidelijk is hoe zorgverzekeraars om zullen gaan met de term ‘grotendeels’ uit het nieuwe statuut en of hier maximum percentages aan verbonden zullen worden.
Praktijk of instelling?
Vrijgevestigde regiebehandelaren dienen allen een op naam en persoonlijke AGB-code geregistreerd kwaliteitsstatuut te hebben. Instellingen stellen een kwaliteitsstatuut op instellingsniveau vast. Ook inhoudelijk gelden (ook) op grond van het nieuwe landelijke kwaliteitsstatuut verschillende eisen voor het door de zorgaanbieder op te stellen kwaliteitsstatuut. Onveranderd is (helaas) dat de classificatie van een zorgaanbieder als vrijgevestigde dan wel als instelling geschiedt aan de hand van AGB-codes. Zoals wij al eerder schreven kan dat tot problemen leiden wanneer een vrijgevestigde praktijk overweegt een instelling te worden zonder psychiater. Helaas is Dat probleem in het nieuwe statuut niet verholpen.
Hoe nu verder?
GGZ-aanbieders hebben tot 1 januari 2022 de tijd om hun kwaliteitsstatuten in lijn te brengen met het nieuwe Landelijke Kwaliteitsstatuut. Aandacht zal uit moeten gaan naar de invulling van de verschillende varianten van het regiebehandelaarschap in de door het Landelijke Kwaliteitsstatuut onderscheiden situaties in de eigen kwaliteitsstatuten. De herverdeling van het takenpakket van de huidige regiebehandelaar aan onderscheidelijk indicerend en coördinerend regiebehandelaren doet enigszins denken aan het oude systeem van hoofdbehandelaarschap. Dit zal op organisatorisch vlak de nodige aandacht vergen. Ook de toegenomen aandacht voor samenwerken en (samen) leren en verbeteren zal op punten wijzigingen vereisen. Het gaat daarbij vooral om de samenwerking met andere zorgverleners in het primaire zorgverleningsproces alsook de periodieke multidisciplinaire reflectiemomenten, maar ook de structurele inbedding van samenwerking en evaluatie met cliënten verdient aandacht.
Kortom, ‘never a dull moment’ blijkt eens te meer een toepasselijke uitspraak voor de geestelijke gezondheidszorg. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de invoering van het Zorgprestatiemodel per 2022. Het is interessant om te bezien of/hoe het nieuwe Kwaliteitsstatuut ook zal doorwerken in de nieuwe bekostigingssystematiek van de GGZ. Wordt ongetwijfeld vervolgd.